De airco in de auto was een waar genot en deed me de voorgaande ellende snel vergeten. Reizen in een trein heeft zijn charmes: de heerlijk hypnotiserende cadans van de wielen, het voorbijschietende landschap, de romantiek en het mysterie van treinstations met honderden uiteenlopende soorten mensen bij elkaar. Sommigen rennen naar hun trein, anderen dwalen rustig rond. Stelletjes die elkaar schaamteloos innig kussen in de menigte zonder zich iets van de omstanders aan te trekken. Mannen en vrouwen die afscheid van elkaar nemen — soms vluchtig, soms lang, intiem en met een traan. Ik kan rustig vanuit een hoekje uren naar een dergelijke microkosmos kijken.
Van autorijden of rondgereden worden kan ik ook genieten. Met het rijden door de straten, de levensaders van een stad, zit je dichter op de mensen. Na een kwartier langs buitenwegen te hebben gereden, rijdt mijn Uber door de straten van Napels. Het is een rauwe stad met een even rauwe geschiedenis. Napels is een stad van extremen. Eeuwenlang balanceerde ze tussen pracht en verval, rijkdom en armoede, kunst en chaos. Onder de elegante barokke gevels schuilt een verleden van plunderingen, aardbevingen, cholera en de maffia. Ooit was Napels het kroonjuweel van Zuid-Italië en in de 18e eeuw een van de grootste steden van Europa. Maar de stad is ook meermaals verslagen en leeggeroofd door de Spanjaarden, Fransen en menigmaal door haar eigen koningen.
De Napolitanen zijn trots op hun stad, en alles wat ze doen — van ruzie maken tot koken en voetballen — doen ze vol passie. “Vedi Napoli e poi muori” — zie Napels, en sterf! Ik kijk naar de vervallen huizen en het vuil op straat. We rijden duidelijk niet door een van de betere wijken van de stad. Wat me opvalt, zijn de posters, vlaggen en altaartjes(!) met beeltenissen van Maradona. De Uber-driver ziet mijn verwonderde blik en braakt een Italiaanse tsunami over me heen. Het enige dat ik uit zijn betoog begrijp, is de naam Maradona en het kruisteken dat hij maakt. Na een paar minuten googelen begrijp ik dat Maradona in de jaren tachtig Napels heeft geholpen aan een landstitel en dat hij sindsdien in de stad op gelijke voet staat met Jezus. Heel apart.
We slaan een straat in en het ziet zwart van de mensen. Letterlijk. Groepen Afrikanen staan op hoeken en voor de deuren van belshops en eethuisjes. Plots stopt de wagen. Ondanks de airco breekt het angstzweet me uit! De verhalen van toeristen die wakker worden in steegjes met een groot litteken op hun lichaam, waar een orgaan illegaal uit is verwijderd en op de zwarte markt is verkocht, doemen weer op in mijn gedachten. Na de wilde jaren uit mijn jeugd zullen mijn lever, longen en nieren niet veel meer waard zijn, maar dat weten deze figuren niet.
De Uber-driver ratelt iets in het Italiaans en wijst een richting aan. Ik haal mijn schouders op om hem duidelijk te maken dat ik niet begrijp wat hij zegt. Hij pakt zijn telefoon en, na het een en ander te hebben ingetoetst, laat hij mij een bericht zien in Google Translate:
“Ik kan niet verder met de auto. De zij-ingang van het station is die kant op.”
Ik kijk in paniek naar buiten en heb het gevoel alsof hij mij in Jurassic Park eruit wil zetten. Hij doet zijn duim omhoog en opent de deur voor mij om uit te stappen. Terwijl ik buiten sta, wijst hij op mijn rugzak en gebaart dat ik deze moet omarmen en stevig vasthouden. Terwijl hij met zijn vinger naar de buurt wijst, roept hij “danger”, waarna hij groet en wegrijdt.
Ik ben in de jaren zeventig opgegroeid in Den Haag, voordat het een saaie, grijze bejaardenenclave werd, en heb er menig robbetje moeten vechten. Daarnaast ben ik op latere leeftijd — om toeristen zo veel mogelijk te vermijden — vaak beland in de achterbuurten van São Paulo, New York en Parijs, maar nooit in een korte broek, een happy-kleppie shirt, rugzak en op flipflops! Er kan net zo goed een rode, knipperende pijl boven mijn hoofd verschijnen met daarboven de tekst: easy target!
Ik schat de afstand tot de ingang van het station op ongeveer honderd meter. Ga ik rennen? Nee, dat trekt alleen maar aandacht. Ik zet mijn zonnebril op, recht mijn rug, hang mijn rugzak op mijn buik zonder deze al te spastisch vast te houden en daar weer de nodige aandacht op te vestigen. Ik denk aan mijn dure camera en mijn tablet in de rugzak. Mijn foto’s en geschreven stukken zijn wel een gevecht waard, maar een mes in mijn lijf?
Als ik aangevallen word, zal ik mijn geld en creditcards hoog in de lucht gooien en dan rennen? Ik loop en probeer er zo cool mogelijk uit te zien — voor zover dat mogelijk is in mijn toeristenoutfit en met mijn man boobs die door mijn van zweet doordrenkte shirt heen priemen. Ik ruik de zoete lucht van hasj en er hangt een marihuanawalm waar je bijna een blok uit kunt snijden. Ik maak mezelf onder het lopen wijs dat dit geruststellend is, aangezien stoners over het algemeen relaxte mensen zijn — tot ik een lange, tengere Afrikaan aan een crackpijp zie lurken. Dat deed het beetje optimisme dat in mij opkwam letterlijk in rook opgaan.
Oogcontact vermijden, niet te snel lopen en proberen niet in je broek te plassen van angst! Ik zie de ingang van het station en begin harder te lopen totdat ik de ruime stationshal binnenstap, vol mensen, Carabinieri en andere politiemensen!
Ik kijk naar de tijd op de grote borden in de hal. Ik had mijn trein naar Termini, Rome, later geboekt, aangezien ik mij had voorgenomen een paar uurtjes in Napels door te brengen, maar ik wil het lot niet weer tarten en zie daar vanaf. Ik begeef me naar een restaurant in de hal, bestel een grote pizza Napoli met een groot glas koud bier en dank God niet alleen voor mijn maaltijd, maar ook dat mij nog een paar extra jaartjes zijn gegund.