“Polen??”
Dat was de reactie op Schiphol van de veiligheidsmensen op de vraag wat mijn volgende bestemming was. De vraag ging gepaard met gefronste wenkbrauwen. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat Polen zich absoluut niet op mijn bucket list bevond van landen die ik wenste te bezoeken. Sterker nog, geen enkel Oost-Europees land bevindt zich op dat lijstje.
Ik ben een kind van de jaren 70, geschoold op Nederlandse scholen. Het geschiedenisonderwijs dat wij kregen voorgeschoteld richtte zich voornamelijk op het Westen. De Romeinen, de Middeleeuwen, en Bonifatius die door heidense Friezen werd vermoord. Indonesië en Suriname kwamen voorbij, en natuurlijk uitvoerig de Tweede Wereldoorlog. Woke bestond gelukkig nog niet, dus wij kregen het beeld voorgeschoteld dat heel Nederland dapper in het verzet zat en vocht tegen de “Mof”. In retrospect natuurlijk flauwekul, aangezien er verhoudingsgewijs in geen enkel ander land zoveel Joden werden verraden en uitgeleverd aan de Duitsers als in Nederland. Het enige dat we over Polen leerden, was dat Hitler en Stalin met het Molotov-Ribbentroppact Polen als een verjaardagstaart doormidden sneden en onderling verdeelden. Later leerde ik dat Stalin in 1940 ruim 4.500 Poolse officieren in Katyn een nekschot heeft gegeven. Toen de Duitsers later de rest van Polen op de Russen veroverden en vervolgens doorstoomden richting Moskou, lieten ze verslaggevers van over de hele wereld komen om met eigen ogen de slachtpartij te aanschouwen. De geallieerden werden hierdoor in verlegenheid gebracht en probeerden het verhaal weg te moffelen. Hoe sla je de oorlogstrom en roep je zoveel mogelijk mensen onder de wapenen om te vechten tegen een gewelddadig despoot als Hitler, terwijl je eigen bondgenoot niet onderdoet in wreedheden en moordpartijen?
In de jaren 80 leerde ik de man met de snor kennen: Lech Wałęsa, de vakbondsleider van Solidarność, die de strijd aanvoerde tegen het juk van Rusland en het communisme. Hij werkte daarbij samen met de enige andere Pool die ik ken: Paus Johannes Paulus II — of, zoals hij in mijn jeugd bekend stond: Popi Jopi.
Ons werd geleerd dat Duitsland verdacht is, en alles ten oosten van Duitsland communistisch, en dus eng, kwaadaardig en gevaarlijk.
Met dit alles in mijn hoofd landde ik gisteren op het vliegveld van Kraków.
Ik verwachtte boos kijkende soldaten met geweren, mijn koffer die ondersteboven werd gegooid, terwijl een grote soldaat met zijn vinger in mijn bil porde om te zien of ik geen contraband bij me had. Niets is minder waar! De afhandeling verliep zeer vlot en vriendelijk. Mijn chauffeur stond keurig te wachten, en binnen enkele minuten na aankomst reed ik door een moderne en mooie stad naar mijn hotel.
Als man met een kleurtje kijk ik, als ik me in een “wit” land bevind, altijd rond of ik andere gekleurde mensen zie. Het schept een band en ik voel me dan wat meer op mijn gemak. Wanneer je in een witte menigte loopt en je komt andere gekleurde mensen tegen, dan volgt er meestal een knikje, een knipoog of een thumbs up, en dat geeft een geruststellend gevoel. Vraag me niet waarom, het is nu eenmaal zo.
Hoe groot was mijn vreugde toen ik bij aankomst bij mijn hotel welkom werd geheten door William, een grote, donkere porter! Aangezien ik dus toch niet zo’n vreemde, donkere eend in de bijt ben, hoef ik mijn kamerdeur ’s nachts niet te barricaderen uit angst dat de locals mij uit mijn kamer sleuren om mij ergens ritueel in stukjes te hakken.
Na mijn spullen in de kamer te hebben gedropt en een snel bad te hebben genomen, trek ik de stad in. Kraków was ooit de hoofdstad van Polen, maar die eer is later ten beurt gevallen aan Warschau. Gelukkig maar voor Kraków, want waar Warschau in de Tweede Wereldoorlog totaal is weggebombardeerd, is Kraków relatief ongeschonden uit de oorlog gekomen. Het resultaat is dat je kunt genieten van eeuwenoude straten, paleizen, gebouwen en parken.
Ik heb het uitstekend naar mijn zin. De stad is schoon, de mensen zijn vriendelijk, er is veel geschiedenis en — door de jarenlange overheersing van verschillende landen en culturen — een uitgebreid voedselpalet om van te genieten. Daarnaast, als bibliofiel, is het mij opgevallen dat ik in het uurtje dat ik rondloop al tientallen boekenwinkels heb gezien. Dat zegt wat over het intellectueel vermogen en de culturele rijkdom van de bewoners.
Ik ben blij dat ik in Kraków ben.
Toch kijk ik op tegen iets wat me jaren innerlijke strijd heeft gekost om hier naartoe te komen. Daarover meer in mijn volgend stuk — als het gebeuren achter de rug is en ik hopelijk emotioneel in staat ben erover te schrijven en ik niet depressief van een brug ben gesprongen.